Sinds 1 april 2021 gelden in hoger beroep regels over de begrenzing van de omvang van processtukken. Die maatregel lijkt te zijn ingegeven doordat processtukken gemiddeld genomen steeds omvangrijker zijn geworden. Daarbij doemen verschillende vragen op. Want waarom dijen processtukken uit? Waarom is het zo spannend voor advocaten (en partijen) om zich te beperken? Wat mag de rechter van de advocatuur verwachten? Hoe verhoudt die maatregel zich tot de processuele rechten van en waarborgen voor partijen? In hoeverre heeft de manier waarop rechtsbijstandverleners processtukken inrichten te maken met de inrichting van de procedure, de wijze van procederen en wijze waarop rechters met stellingen en processtukken omgaan? Interessant is verder om te bezien hoe de maatregel heeft uitgepakt en of dit een geschikt instrument is om de kwaliteit van processtukken te bevorderen. Heeft de maatregel de gewenste uitwerking? Wat bepaalt eigenlijk de kwaliteit van een goed processtuk? De nieuwe regels doen ook de vraag rijzen of de toenemende omvang van processtukken in andere landen als probleem wordt gezien en hoe ermee wordt omgegaan. Kunnen we leren van een kijkje over de grens? Tijdens de Voorjaarsvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht komen onder meer deze vragen aan de orde vanuit verschillende perspectieven.
Als inleiders zullen optreden G.G. van der Bruggen (neerlandica, taaltrainer en promovendus op het gebied van begrijpelijkheid van rechterlijke uitspraken), P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten (senior raadsheer in het gerechtshof Amsterdam) en A.C. van Schaick (cassatieadvocaat bij Linssen cs Advocaten, raadsheer-plaatsvervanger en hoogleraar privaatrechtelijke rechtshandhaving en rechtsvergelijking aan de Universiteit van Tilburg).
Als referent zal optreden R.R. Verkerk (cassatieadvocaat bij Houthoff te Rotterdam en hoogleraar burgerlijk procesrecht aan de Universiteit Utrecht).