Op vrijdag 22 september 2017 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de staatsraad advocaat-generaal gevraagd een conclusie te nemen en daarbij voor het eerst “iedereen de mogelijkheid [geboden] te reageren op de vragen die aan de staatsraad advocaat-generaal zijn gesteld, dus ook aan anderen dan partijen die direct bij deze zaak zijn betrokken”. Via een zogenoemde “amicus curiae brief” konden derden een reactie indienen. Zie: https://www.raadvanstate.nl
Hierna heeft de Afdeling bestuursrechtspraak dit instrument nog enkele malen gehanteerd.
Het civiele recht en het belastingrecht kennen een min of meer vergelijkbare mogelijkheid in het kader van de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad (zie https://www.hogeraad.nl/prejudiciele-vragen). Daarnaast kent het civiele recht de mogelijkheid van voeging en tussenkomst en de figuur van de oproeping van derden in het geding (artikel 118 Rv).
Dit roept de vraag op hoe ver de mogelijkheden van “inspraak” in de rechtspraak precies reiken. Moeten de bestaande mogelijkheden worden uitgebreid? Welke partijen mogen (of moeten?) zich over de relevante vragen uitlaten? Ziet de inspraak slechts op juridische vragen of kan deze ook op feitelijke kwesties betrekking hebben? Moet de inbreng van derden openbaar toegankelijk zijn? Wat zijn de gevolgen van deelname van derden voor het gezag van gewijsde van rechterlijke uitspraken? En tot slot, hoe verhouden de mogelijkheden in Nederland zich tot de mogelijkheden in andere rechtsstelsels?
Als inleiders zullen optreden:
- mr. dr.E. Bauw (hoogleraar Privaatrecht en Rechtspleging aan de Universiteit Utrecht en hoogleraar Rechtspleging aan de Universiteit van Amsterdam);
- dr. J.S. Kortmann (hoogleraar Europees aansprakelijkheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, tevens advocaat te Amsterdam); en
- mr. dr. J.C.A. de Poorter (hoogleraar Bestuursrecht aan de Tilburg University).
STELLINGEN PROF. MR. DR. J.C.A. DE POORTER
- Ook de hoogste algemene bestuursrechter heeft een rechtsvormende taak, dus moeten hem instrumenten worden geboden om beter zicht te krijgen op de gevolgen die haar beslissingen hebben voor de samenleving.
- Als de amicus curiae wordt ingezet dient dit te gebeuren door een openbare consultatie.
- De door de amici verstrekte schriftelijke inlichtingen behoren na binnenkomst integraal openbaar te worden gemaakt door publicatie op de website van het rechterlijke college.
- De vraag of en waarover de amici om schriftelijke inlichtingen worden gevraagd is een bevoegdheid van de rechter; procespartijen behoren op dit punt geen inspraak te hebben.
- De rechter moet een amicus curiae op zitting kunnen bevragen.
- Behoefte aan een wettelijke regeling van de amicus curiae in het bestuursrecht?
a) In de Algemene wet bestuursrecht behoeft geen bevoegdheid te worden opgenomen voor de hoogste bestuursrechter om de amicus curiae in te zetten.
b) In de Algemene wet bestuursrecht dient voor de hoogste bestuursrechters de bevoegdheid te worden opgenomen om de amicus curiae in te zetten.
c) In de Algemene wet bestuursrecht behoeft geen bevoegdheid te worden opgenomen voor de hoogste bestuursrechters om de amicus curiae in te zetten, maar de amicus curiae verdient wel uitwerking in een procesreglement.
d) In de Algemene wet bestuursrecht dient voor de hoogste bestuursrechter een algemeen geformuleerde bevoegdheid te worden opgenomen om de amicus curiae in te zetten, die in een procesreglement nader wordt uitgewerkt.
STELLINGEN PROF. MR. DR. E. BAUW
- De mogelijkheid van procederen over collectieve belangen bij de civiele rechter (public interest litigation, PIL) vormt in de huidige tijd een vitaal onderdeel van de democratische rechtsstaat.
- Ook in feitelijke instantie bestaat in (civiele) procedures over collectieve belangen behoefte aan de mogelijkheid voor de rechter om anderen dan partijen in staat te stellen inbreng te leveren.
- De rechter moet een amicus curiae op zitting kunnen bevragen.
STELLINGEN PROF. DR. J.S. KORTMANN
- Het instrument van de oproeping in vrijwaring (art. 210 Rv e.v.) functioneert, met name in gevallen van (gestelde) hoofdelijkheid, niet goed.
- De lagere rechtspraak is – veelal op onjuiste gronden – terughoudend met de toepassing van het instrument van de ‘gedwongen voeging of tussenkomst’ van artikel 118 Rv.
- De rechtspraktijk heeft behoefte aan een procesrechtelijk instrument waarmee kan worden bewerkstelligd dat het gezag van gewijsde zich uitstrekt tot een derde, zonder dat die derde noodzakelijkerwijs partij wordt bij de procedure (vgl. het Duitse instrument van de Streitverkündung).